blokfluit

 

Geschiedenis van de blokfluit

Naam

De blokfluit dank zijn naam aan het stuk hout dat in de tunnel in de kop geslagen is om een windgang te vormen met de kop. Door de windgang stroomt de lucht uit de mond van de speler, en treft aan het uiteinde het labium dat essentieel is voor het ontstaan van het geluid in de blokfluit. Dit stuk hout, bijna altijd gemaakt van cederhout, heet het blok en het bepaalt de vorm van de luchtstroom die op de scherpe kant van het labium valt, en het bepaalt hoeveel lucht er over het labium heenstroomt (bovenlucht) en hoeveel er onderdoor stroomt (onderlucht).

Ontstaan

De blokfluit is, zoals de meeste muziekinstrumenten niet echt uitgevonden door iemand. In verschillende culturen zijn fluitjes ontstaan met een labium, niet altijd ook met blok, en de blokfluit is dus niet alleen een Europees instrument. Houten blokfluiten in Europa zijn natuurlijk meestal niet bewaard gebleven, en de vroegste blokfluiten die zijn gevonden stammen uit de 14e eeuw (G�ttingen, Dordrecht). Je kunt er van uit gaan dat instrumentenmakers steeds fluiten hebben gebouwd die precies goed waren voor wat de musici in een bepaalde tijd wilden. Daarom kun je niet spreken over 'primitieve' fluiten, of 'voorlopers', maar is het beter om elk type instrument als volwaardig te beschouwen. De fluitjes uit de middeleeuwen waren hoge fluitjes, die een doordringend geluid hadden, kruidig (want boventoonrijk), en opwindend. Niet bepaald een flauto dolce dus, zoals de blokfluit eeuwen later in Itali� heette. Op plaatjes is te zien hoe blokfluiten in de open lucht werden gebruikt, maar ook in de kerk.

In de 16e eeuw werden de eisen voor muziekinstrumenten anders. Rijk versierde muziek met een grote omvang vroeg om instrumenten die ook een grote omvang hadden. De blokfluiten uit de 16e eeuw (tenminste het model dat Silvestro Ganassi beschrijft) had een omvang van bijna 3 oktaven, en dat was een enorme uitbreiding. Naast nieuwe typen bleven oude typen ook bespeeld natuurlijk, afhankelijk van waar de spelers in Eupropa waren. Naast de Ganassifluit was de meest voorkomende blokfluit een wat zoetere variant van de middeleeuwse fluit, de zg. Renaissance- of Praetorius blokfluit (Michael Praetorius beschreef de blokfluit in zijn boek Syntagma Musicum), en werden de blokfluiten in families gespeeld: kleinere en grotere instrumenten ontstonden, die samen een koor vormden dat de in de 16- en 17e eeuw gebruikelijke polyfone muziek kon spelen, al dan niet in combinatie met andere instrumenten als orgel, gamba's, cornetten, violen, luiten, en trompetten/ trombones.

17e en 18e eeuw

De lagere blokfluiten waren voornamelijk ensemble-instrumenten, terwijl het sopraantje ook vaak in de volksmuziek als soloinstrument werd gebruikt. In de loop van de 17e eeuw veranderden bouwers het instrument. Er ontstonden varianten van de Renaissance blokfluit, zoals de fluiten van de Neurenbergse bouwer Kynseker, en ook werden nieuwe instrumenten gemaakt die ingrijpend anders van bouw waren. Door deze verandering werden de fluiten makkelijker in de hoogte, maar werd de laagte wat zwakker. Het geluid werd meer geschikt voor solospel, en paste meer bij de eveneens veranderende violen, clavecimbels en gamba's. De zg. barokblokfluit werd gebruikt tot ongeveer 1750, op enkele uitzonderingen na. De traverso, met haar grotere volume, werd in toenemende mate de standaardfluit, in de orkesten, en ook in de kamermuziek.

19e eeuw

Ook in de 19e eeuw zijn er ontwikkelingen aan de blokfluit geweest, al zijn die nauwelijks bekend. Parallel aan de ontwikkelinge op fluitgebied werden er ook blokfluiten gebouwd met kleppen, en kregen de instrumenten een andere klank. Wel speelde de blokfluit in de ernstige muziek een zeer marginale rol.

20e eeuw

In het begin van de 20e eeuw nam de belangstelling toe voor de blokfluit. Speciaal bij de Duitse Wanderv�gel, en in Engeland, waar de belangstelling vooroude muziek toenam, werd het instrument herontdekt. De Duitse jeugdbeweging omarmde de blokfluit omdat het instrument werd geassocieerd met eenvoud en puurheid, met een gezonde geest, en er werd een blokfluit ontwikkeld met iets vereenvoudigde grepen (de Duitse boring). De kwaliteit van de meeste instrumenten was zeer matig, en pas in de jaren 1920-30 werden er meer professionele instrumenten gebouwd. Deze blokfluiten hadden een ander geluid dan de nu meestal gebruikte 'neo-barok'blokfluiten: een licht hees, rond geluid dat zeer goed mengde, en het zingideaal kon verwezenlijken. Dit zg. zingen op de blokfluit is tot diep in de '60-iger jaren gebruikelijk geweest.

Eigenlijk moet het verhaal hier weer opnieuw beginnen, want in de 20e eeuw is de blokfluitgeschiedenis, zoals zoveel andere geschiedenis, herontdekt, en zijn spelers de ontdekkingen gaan toepassen, zoals hen dat het beste leek. De revival beweging van de oude muziek kun je een aspect van de moderne cultuur noemen, een cultuur die vooruitgang nastreeft, maar zeker ook verantwoording wil afleggen aan de historische informatiebronnen. De blokfluit heeft in deze revival een belangrijke rol gespeeld, en heeft in haar strijd om door de mainstream muziek serieus genomen te worden als het ware model gestaan voor de hele oude muziek beweging. Door haar eenvoud is de blokfluit erg kwetsbaar, sociaal gezien, en de bespelers van het instrument worden in ensembles niet altijd met open armen ontvangen. Moeilijk lijkt het om de blokfluit gewoon te laten wat zij is (in al haar vari�teiten), en dat serieus te nemen.... ergo, ook in vroeger tijden was de blokfluit voor de meeste professionele bespelers een tweede instrument, omdat het voor hen relatief makkelijk te bespelen was. De nieuwe muziek, in de periode n� 1960 geschreven stelt eisen aan de blokfluitspelers die, misschien op concerten van Vivaldi na, geen precedent hebben in de geschiedenis van de blokfluitmuziek. Dit nieuwe complexe schrijven voor blokfluit werd mogelijk doordat in het begin van de 60-er jaren Frans Br�ggen (nu vooral bekend als dirigent) componisten vroeg om muziek te componeren voor de blokfluit in de toen gebruikelijke stijl. Componisten als Louis Andriessen, Luciano Berio, Rob du Bois, en later ook Isang Yung (en anno 2002 al meer dan 16000 nieuwe stukken) hebben blokfluitmuziek geschreven die spelers uitnodigde op een volkomen andere manier over hun instrument te gaan denken, er anders op studeren, en met een ander soort musici in aanraking te komen.

Ondanks deze hoge eisen duurde het erg lang voordat er blokfluiten kwamen die de vragen die de partituren stelden goed konden beantwoorden. In zekere zin dreigt de blokfluit voor de tweede maal (na de 18e eeuw) de boot te missen.... Maar toch, de geschiedenis gaat door, en er is een nieuwe generatie instrumenten aan het ontstaan die beloftevol is voor de toekomst.

De geschiedenis van de blokfluit heeft, ondanks de 16000+ partituren, nieuwe impulsen nodig: zowel in het gaan bespelen van andere, innovatieve instrumenten, als in het spelen van eigentijdse- en buiteneuropese muziek. Er is nu al een blokfluit met 4 kleppen, en een bijzonder luide blokfluit met 2 kleppen en een kunststof blok, er is een blokfluit waarop microtonen kunnen worden gespeeld, en de nieuwgebouwde Ganassi- en Kynseker instrumenten lenen zich voor bijvoorbeeld Indiase muziek, of Shakuhashi muziek, of voor bossa nova, of Jazz

Maak jouw eigen website met JouwWeb